Onze laatste liverecensie.
Onze laatste albumrecensie.
Ons laatste interview.
Onze laatste video.
"Blow, Mister Rico, blow!" Als Britten van rond de vijftig deze zin horen, zullen ze je meteen vertellen dat Mister Rico de Jamaicaanse trombonist Emmanuel 'Rico' Rodriguez is. Het fragment is afkomstig uit 'Guns of Navarone', een Skatalitesnummer dat The Specials in 1980 recycleden op de ep Too Much too Young. Hierin zweept toaster Neville Staples de onverstoorbare trombonist Rico Rodriguez op, die net aan een solo is begonnen.
Net als Elvis, Prince en Madonna ging Rico Rodriguez zonder achternaam door het leven, iedereen die er voor hem toe deed, wist hem toch wel te vinden. Hij werd in Havana geboren, maar zijn familie verkaste naar Kingston, Jamaica toen hij net had leren lopen. Zijn moeder had moeite haar ongedurige zoon in het gareel te houden - zeker nadat vader Rodriguez de benen had genomen - en ze meldde hem aan bij de Alpha Boys School, een instituut voor onhandelbare en kansarme jongens dat in 1880 was opgericht door rooms-katholieke nonnen. De vrome zusters brachten hun pupillen discipline bij met een geheim wapen - muziek - en de school zou een essentiële rol spelen in de ontwikkeling van ska en reggae. Zonder deze nonnen had de wereld vermoedelijk nooit kennisgemaakt met de legendarische Skatalites, een band die opgericht werd door vier oud-leerlingen. Alle jongens op de Alpha Boys School moesten een instrument leren bespelen en Rico kreeg een kornet. Zijn interesse in de trombone werd gewekt toen hij Skatalitestrombonist Don Drummond ontmoette, die een paar jaar ouder was.
Count Ossie
Drummond bracht Rico de beginselen van de trombone bij en na de Alpha Boys School bekwaamde hij zich verder op het instrument. Hij luisterde veel jazz en toen producer Coxsone Dodd hem hoorde spelen, huurde deze hem af en toe in als studiomuzikant. Veel geld leverde dit niet op, maar een ontmoeting met percussionist Count Ossie opende Rico's ogen ook voor de spirituele kant van het bestaan. De percussionist was een aanhanger van de rastafaribeweging, die het zwarte bewustzijn stimuleerde en ervoor pleitte alle nakomelingen van slaven te repatriëren naar Afrika. Voorafgaand aan deze terugkeer zou er een zwarte vorst gekroond worden en dit was in 1930 inderdaad gebeurd. Toen was een zekere Ras Tafari Makonnen - onder de naam Haile Selassie - keizer van Ethiopië geworden. Kortom, de profetieën leken werkelijkheid te worden.
In afwachting van wat komen ging, stichtte Count Ossie een gemeenschap in de heuvels van Wareika. Hier onderwees hij musici in de rastaleer en ook ontwikkelde hij een rituele, meditatieve drumstijl die op traditionele Afrikaanse percussie was gebaseerd, nyabinghi. Voor Rico had het verblijf in Wareika ook een praktisch voordeel: het leverde voedsel op. "Ik hing altijd rond bij de vissers. Als ze hun netten binnenhaalden, speelde ik trombone en in ruil daarvoor kreeg ik vis." Ondertussen speelden veel Jamaicaanse musici Amerikaanse rhythm-and-blues en jazz voor blanke toeristen om in hun levensonderhoud te voorzien en daarnaast experimenteerden ze met andere Caribische muziekstijlen. Eind jaren vijftig ontstond er zo een opzwepende mix van blues, calypso en mento, waarbij de slaggitaar de offbeat benadrukte, terwijl de basdrum de tweede en de vierde tel pakte en blazers vaak accenten speelden.
Producers als Coxsone Dodd en Duke Reid stortten zich gretig zich op deze uiterst dansbare muziek, die bekend zou worden als ska. Rico werd steeds vaker ingehuurd voor studiosessies en hij was te horen op Jamaicaanse hits als 'Easy Snappin' van Theophilus Beckford, 'Shufflin' Jug' van Clue J. & His Blues Blasters en 'Oh Carolina' van The Folkes Brothers, dat in 1993 een hit werd in de versie van Shaggy. Van de rasta-idealen merkte hij echter bitter weinig. Nergens in de wereld werden per hoofd van de bevolking meer singles uitgebracht dan op Jamaica, maar zwarte musici werden uitgebuit door inhalige, eveneens zwarte producers. Rico besloot de repatriëring waarop de rastafari's nog altijd hoopten niet af te wachten, teleurgesteld verruilde hij in 1961 Jamaica voor Groot-Brittannië.
Rude boys
Daar bleek dat zijn roem hem vooruitgesneld was. De Jamaicaanse gemeenschap in Londen kende Rico's naam al van geïmporteerde platen waarop hij meespeelde en ook enkele westerse musici raakten in de ban van de exotische ska. Een van hen was Georgie Fame - een toetsenist die met zijn begeleidingsband, The Blue Flames - zijn interpretatie van zwarte soul en rhythm-and-blues bracht in de hippe clubs van Soho. Hij voegde hier ska aan toe nadat hij de single 'Madness' van de Jamaicaanse ex-bokser Prince Buster had gehoord en toen hij vernam dat Rico in het land was, vroeg Fame hem mee te gaan op tournee. Tijdens deze optredens zag de trombonist tot zijn verbazing dat ook blanke jongeren nachten lang op de nieuwe, pompende beat dansten. Ze noemden zich skinheads en kopieerden het uiterlijk van de Jamaicaanse rude boys: kortgeknipte koppies, sta-prest-broeken en pork pie hats.
Hoewel Rico nu overal te horen was, kon hij nog altijd niet leven van muziek en overdag kluste hij bij als huisschilder en fabrieksarbeider. Op Jamaica was ska inmiddels via rocksteady overgegaan in een langzamere variant, reggae, en ook deze muziek sijpelde langzaam door in het Verenigd Koninkrijk. Halverwege de jaren zeventig leek er ook in financieel opzicht gerechtigheid voor Rico te komen. Bob Marley was wereldwijd doorgebroken, het label Island Records bracht aan de lopende band reggae uit en iedereen wist hem te vinden als er een trombonesolo nodig was. Zowel reggaeacts - onder meer Toots & The Maytals en Burning Spear - als rockartiesten - voormalig Trafficdrummer Jim Capaldi - klopten bij hem aan.
In de jaren zeventig bracht Rico voor het eerst sinds zijn vertrek een bezoek aan Jamaica. Hij verwerkte zijn indrukken in 1976 op het soloalbum Man from Wareika, een titel die verwees naar zijn spirituele periode met Count Ossie. In de studio werd hij bijgestaan door grote namen als Sly Dunbar, Robbie Shakespeare en Ansel Collins, en in zijn muziek sloeg de trombonist een brug tussen klassieke ska, reggae en jazz, wat het gevierde jazzlabel Blue Note ertoe aanzette de langspeler uit te brengen in de Verenigde Staten. Ook leverde het Rico en zijn band een plaats op in het voorprogramma van Bob Marley & The Wailers, die door Europa toerden. Voor het eerst in zijn leven was hij fulltimemuzikant.
Zwart-wit
Ondertussen had de stemming onder de Britse jeugd een dieptepunt bereikt. De werkloosheid was torenhoog en de idealen uit het hippietijdperk waren verdampt. Een uitstekende voedingsbodem voor punk, met Sex Pistol Johnny Rotten in de voorste gelederen, die de situatie kernachtig samenvatte: "No future and England's dreaming." Het gebrek aan toekomstperspectief leidde ertoe dat steeds meer bands hun blik op het verleden richtten, iets wat The Specials uit Coventry ook deden. Ze ontdekten de energie van ska, die haaks stond op de grauwe troosteloosheid die Groot-Brittannië in haar greep hield. In 1979 vroegen ze Rico een solo in te spelen op de single 'A Message to You, Rudy'. Een makkie, want twaalf jaar eerder had hij het origineel van Dandy Livingstone al verrijkt met zijn aanstekelijke riffs, die op een onnavolgbare manier zowel melancholisch als uitbundig klonken.
Dat de band in kwestie het Britse poplandschap een paar jaar lang zou domineren, kon niemand vermoeden, maar dit geüpdatete bericht aan alle rude boys en rude girls bewees wel dat Jamaicaanse invloeden niet meer weg te denken waren uit de muziek. The Specials slaagden erin politiek dansbaar te maken en met het zwart-witgeblokte platenlabel 2 Tone boden ze gelijkgestemde groepen als Madness, The Selecter en The Beat de mogelijkheid één of meerdere platen uit te brengen. De aanwezigheid van Rico verleende het werk van The Specials authenticiteit, maar als hij niet met hen op tournee was, bracht hij muziek uit onder zijn eigen naam, zoals het album That Man Is Forward. Daarnaast speelde hij legio solo's in op nummers van anderen, variërend van Ian Dury, Joan Armatrading en Linton Kwesi Johnson tot Paul Young, wiens cover van 'Love of the Common People' hij naar een hoger niveau blies.
In 1981 zetten The Specials er een punt achter, de bandleden brachten het niet meer op om anderhalf uur lang met elkaar op een podium te staan. Voor het zover was, lieten de heren nog wel een weergaloze single op de wereld los, 'Ghost Town', waarin thema's werden aangesneden als werkloosheid, verveling, verloederde stadswijken en geweld. Ondanks de weinig hoopgevende strekking voerde 'Ghost Town' drie weken lang de hitlijsten aan, terwijl de rellen die tegelijkertijd uitbraken in Britse steden de boodschap op een wrange manier bevestigden. Het succes was mede te danken aan het desolate spel van Rico, iets waar ex-Specialstoetsenist Jerry Dammers zich nog altijd terdege van bewust is. Toen het bericht van Rico's dood hem bereikte, vertelde hij aan NME: "De imposante solo op 'Ghost Town' is het muzikale hoogtepunt van The Specials. Als ik ergens deejay en ik zet het nummer op reageren mensen ook nu nog uitzinnig."
Blow, Mister Rico
Na het uiteenvallen van The Specials bracht Rico een deel van de jaren tachtig in afzondering door op Jamaica, maar in 1987 dook hij weer op in Londen. Hier ontmoette hij Squeezetoetsenist Jools Holland, die zich zou heruitvinden als presentator van het muziekprogramma Later. De twee hielden contact en hoewel Rico een eigen ensemble had, Jazz Jamaica, aarzelde hij geen moment toen Holland hem vroeg voor zijn Rhythm & Blues Orchestra, dat ook als begeleidingsband fungeerde tijdens Hollands tv-programma. Een prima keuze, de bebaarde veteraan werd een vertrouwd gezicht en aan The Guardian bekende hij een paar jaar geleden dat hij zich nergens beter op z'n plek had gevoeld dan in deze bigband.
Ondanks zijn aandeel in het succes van The Specials werd Rico niet gevraagd toen enkele bandleden na bijna dertig jaar een reünie aankondigden en op tournee gingen. De trombonist reageerde nuchter: "Eerlijk gezegd vond ik The Specials niet zo speciaal. Er was maar één man in de band die ertoe deed en dat was de oprichter, Jerry Dammers." Einde verhaal dus, want ook Dammers werd niet bij de reünie betrokken.
De afgelopen drie jaar bleef Rico's stoel leeg in de studio waar Later wordt opgenomen. Dit zou niet meer veranderen, weten we nu. Hij deed er lang over om een plekje te veroveren in de muziekwereld en hij leek al even stilletjes weg te drijven uit het leven. Geen heroïsch slotakkoord, na een kort ziekbed deed Rico zijn ogen niet meer open. Meer dan een rimpeling zal zijn vertrek vermoedelijk niet teweegbrengen in de rumoerige popvijver, maar sommige dingen vallen pas op als ze er niet meer zijn. Mocht er onverhoopt toch een hiernamaals zijn, dan is het te hopen dat Rico zijn trombone niet vergeten is. "Blow, Mister Rico, blow!"
Bovenste foto van Tim Parkinson uit 2007, rechterfoto van Nicolas Sesta uit 2003, middelste foto van OC Roy uit 1977 (alle foto's CC)
http://www.kindamuzik.net/achtergrond/rico-rodriguez/afscheid-van-de-man-uit-wareika/26195/
Meer Rico Rodriguez op KindaMuzik: http://www.kindamuzik.net/artiest/rico-rodriguez
Deel dit artikel: